Shadows of our roots
Deze installatie kwam tot stand naar aanleiding van de groepstentoonstelling "Betekenis"
onder curatorschap Chris Van Wassenhove
in Das Spectrum
te Utrecht
onder curatorschap Chris Van Wassenhove
in Das Spectrum
te Utrecht
Concept:
installatie "stone slabs, chalk and charcoal drawings"
Technisch:
de werken, 3 witstenen tabletten, worden met staalkabel aan het plafond opgehangen, zwevend voor een muur.
Radix1: 55cm op 80cm
Radix2: 45cm op 50cm
Radix3: 23cm op 28cm
Bij het werk Radix1 (hieronder) hangt de originele wortel op +/- een halve meter voor het werk (opgehangen aan plafond door middel van een koperdraad.
Door middel van een spot(licht) wordt een projectie van de wortel naast het werk op de muur.
Objectief:
bevreemding mystificatie betekening
Bevreemding door context (of net uit de context)
Mystificatie door onderwerp (boomwortels)
Betekening door toeschouwer (een mens kan het niet laten!)
installatie "stone slabs, chalk and charcoal drawings"
Technisch:
de werken, 3 witstenen tabletten, worden met staalkabel aan het plafond opgehangen, zwevend voor een muur.
Radix1: 55cm op 80cm
Radix2: 45cm op 50cm
Radix3: 23cm op 28cm
Bij het werk Radix1 (hieronder) hangt de originele wortel op +/- een halve meter voor het werk (opgehangen aan plafond door middel van een koperdraad.
Door middel van een spot(licht) wordt een projectie van de wortel naast het werk op de muur.
Objectief:
bevreemding mystificatie betekening
Bevreemding door context (of net uit de context)
Mystificatie door onderwerp (boomwortels)
Betekening door toeschouwer (een mens kan het niet laten!)
Verwijzingen:
-rotstekeningen
Drang tot expressie
Samen met de drang om te versieren, heeft de mens steeds de behoefte gehad om zich uit te drukken. Dat zoiets op rotswanden gebeurde was een vanzelfsprekendheid, want dergelijke dragers waren er in overvloed. Het was geen vanzelfsprekendheid om dat in een donkere onbekende ruimte te gaan doen, want de mens was en is nog steeds bang in het donker. Afdalen in een donkere grot met een paar walmende fakkels om zich creatief te gaan uitleven, lijkt minder waarschijnlijk. Afbeeldingen ontstonden waarschijnlijk naar aanleiding van riten in verband met dood, jacht, vruchtbaarheid en het afweren van het boze. Naast de eerder besproken afbeeldingen van dieren, werden er ook tekens aangebracht. Deze tekens kunnen nu worden onderverdeeld in vrouwelijke en mannelijke tekens. De zones rond de ingang van de grot, werden met mannelijke tekens gevuld, naar het midden van de grot toe, worden vrouwelijke symbolen aangetroffen (evenwel vergezeld van mannelijke).
De Franse prehistoricus André Leroi-Gourhan, beweert bovendien dat ook de afgebeelde dieren een seksuele betekenis hebben. Die hypothese wordt gesteund door de plaatsing op de rotswand van de groepen mannelijke en vrouwelijke dieren.
Teken- en schilderkunst ontstond dus al zeer vroeg; hoewel er een aantal prehistorische gesneden beeldjes bekend is dat op ongeveer dezelfde ouderdom is gedateerd.
http://nl.wikipedia.org/wiki/Rotstekening
-allegorie van de grot. Plato
De allegorie van de grot is een van de beroemdste passages uit Plato’s werken. Het maakt deel uit van zijn dialoog Staat (VII 514A–520A.), die handelt over het wezen van de rechtvaardigheid en tevens een blauwdruk probeert te geven van de ideale staat. In de allegorie van de grot doet Plato (428 v.Chr. - 347 v.Chr.) zijn opvattingen uit de doeken over het mens-zijn en de menselijke kennis in relatie tot de realiteit.
Deze gaat als volgt. Men dient zich een grote grot voor te stellen, die met de buitenwereld verbonden is door een gang met een dusdanige lengte dat er geen daglicht in de grot valt. Er zit een rij gevangenen met hun rug naar de ingang, en ze kijken naar de achterwand van de grot. Hun ledematen en halzen zijn zo vastgeketend, dat ze hun hoofden niet kunnen bewegen en noch elkaar, noch zichzelf kunnen zien. Dit betekent dat ze alleen de wand voor zich kunnen waarnemen. Zo hebben ze hun hele leven gezeten en kennen niets anders.
Achter hen bevindt zich een vuur. Tussen hen en dat vuur staat een blokkade in de vorm van een muur, die zo hoog is als een mens. Aan de andere kant van die muur lopen mensen met allerlei dingen op hun hoofd, waaronder stenen en houten figuren van mensen en dieren, heen en weer. De schaduwen van de dingen vallen door het vuur op de wand waar de gevangenen tegenaan kijken, die ook de stemmen weerkaatst van hen die de dingen sjouwen. Plato betoogt nu dat het enige dat de gevangenen in hun leven waarnemen schaduwen en echo's betreffen. Ze zullen denken dat deze de realiteit vormen, en hun gesprekken zouden over de waarneming van deze realiteit gaan.
Als een gevangene zijn ketenen zou kunnen afschudden, zou hij door de levenslange ketening in het halfduister zo verkrampt zijn, dat het alleen al pijnlijk voor hem zou zijn om zich om te draaien, bovendien zou het vuur hem verblinden. Hij zou volkomen in de war raken en zich weer willen omkeren naar de wand met schaduwen, naar de realiteit die hij begrijpt. Als hij uit de grot naar het felle zonlicht zou worden geleid, zou hij pas na lange tijd iets kunnen zien en dat begrijpen. Als hij eenmaal gewend zou zijn aan de bovenwereld en daarna terugkeerde in de grot, zou de duisternis hem weer tijdelijk verblinden. Zijn ervaringen zouden onbegrijpelijk zijn voor de andere gevangenen, omdat hun taal alleen naar schaduwen en echo's verwijst.
Zijn behendigheid om de weerkaatste schaduwen te zien en te omschrijven zal geleden hebben onder zijn ervaringen, en op de andere gevangenen zou hij minder slim overkomen. Ze zullen hem zelfs als een gevaar zien en mogelijk dreigen hem te doden.
Het geschetste beeld van de allegorie kan worden toegepast op Plato’s kennisleer. De wereld der mensen binnen ruimte en tijd dient te worden gelijkgesteld aan het leven in de grot. Het licht van het vuur dat de schaduwen veroorzaakt en de echo’s van de stemmen van de mensen aan de andere kant van de muur kunnen worden gezien als de tijdelijke varianten van de entiteiten, de blauwdrukken. De pijn en moeite die de gevangene moet doen om zich te bevrijden van zijn ketenen staat voor het langdurig nadenken over het Goede, waarbij veel discipline komt kijken aangezien de verleiding moet worden weerstaan zich over te geven aan de aardse lusten. Het uit de grot ontsnappen en in het felle zonlicht terechtkomen staan dan gelijk aan de opstijging van de ziel naar de wereld der abstracties, de echt kenbare wereld die we aanschouwen met onze geest. De zon die de aarde helder verlicht komt overeen met onze geest waarmee we de ware inzichten kunnen ‘aanschouwen’. Het weer teruggaan in de grot leidt ertoe dat die 'verlichte' weer moet wennen aan het halfduister. Het communiceren met de medegevangenen is nu in feite niet meer hetzelfde aangezien hun kennis over de werkelijkheid nu verschillend is. Hiermee wilde Plato laten zien dat een mens die in de hogere regionen is gekomen, moeite heeft of zelfs weigert zich in te laten met ‘menselijke’ aangelegenheden. Hun ziel snakt ernaar steeds daarboven te vertoeven.
-rotstekeningen
Drang tot expressie
Samen met de drang om te versieren, heeft de mens steeds de behoefte gehad om zich uit te drukken. Dat zoiets op rotswanden gebeurde was een vanzelfsprekendheid, want dergelijke dragers waren er in overvloed. Het was geen vanzelfsprekendheid om dat in een donkere onbekende ruimte te gaan doen, want de mens was en is nog steeds bang in het donker. Afdalen in een donkere grot met een paar walmende fakkels om zich creatief te gaan uitleven, lijkt minder waarschijnlijk. Afbeeldingen ontstonden waarschijnlijk naar aanleiding van riten in verband met dood, jacht, vruchtbaarheid en het afweren van het boze. Naast de eerder besproken afbeeldingen van dieren, werden er ook tekens aangebracht. Deze tekens kunnen nu worden onderverdeeld in vrouwelijke en mannelijke tekens. De zones rond de ingang van de grot, werden met mannelijke tekens gevuld, naar het midden van de grot toe, worden vrouwelijke symbolen aangetroffen (evenwel vergezeld van mannelijke).
De Franse prehistoricus André Leroi-Gourhan, beweert bovendien dat ook de afgebeelde dieren een seksuele betekenis hebben. Die hypothese wordt gesteund door de plaatsing op de rotswand van de groepen mannelijke en vrouwelijke dieren.
Teken- en schilderkunst ontstond dus al zeer vroeg; hoewel er een aantal prehistorische gesneden beeldjes bekend is dat op ongeveer dezelfde ouderdom is gedateerd.
http://nl.wikipedia.org/wiki/Rotstekening
-allegorie van de grot. Plato
De allegorie van de grot is een van de beroemdste passages uit Plato’s werken. Het maakt deel uit van zijn dialoog Staat (VII 514A–520A.), die handelt over het wezen van de rechtvaardigheid en tevens een blauwdruk probeert te geven van de ideale staat. In de allegorie van de grot doet Plato (428 v.Chr. - 347 v.Chr.) zijn opvattingen uit de doeken over het mens-zijn en de menselijke kennis in relatie tot de realiteit.
Deze gaat als volgt. Men dient zich een grote grot voor te stellen, die met de buitenwereld verbonden is door een gang met een dusdanige lengte dat er geen daglicht in de grot valt. Er zit een rij gevangenen met hun rug naar de ingang, en ze kijken naar de achterwand van de grot. Hun ledematen en halzen zijn zo vastgeketend, dat ze hun hoofden niet kunnen bewegen en noch elkaar, noch zichzelf kunnen zien. Dit betekent dat ze alleen de wand voor zich kunnen waarnemen. Zo hebben ze hun hele leven gezeten en kennen niets anders.
Achter hen bevindt zich een vuur. Tussen hen en dat vuur staat een blokkade in de vorm van een muur, die zo hoog is als een mens. Aan de andere kant van die muur lopen mensen met allerlei dingen op hun hoofd, waaronder stenen en houten figuren van mensen en dieren, heen en weer. De schaduwen van de dingen vallen door het vuur op de wand waar de gevangenen tegenaan kijken, die ook de stemmen weerkaatst van hen die de dingen sjouwen. Plato betoogt nu dat het enige dat de gevangenen in hun leven waarnemen schaduwen en echo's betreffen. Ze zullen denken dat deze de realiteit vormen, en hun gesprekken zouden over de waarneming van deze realiteit gaan.
Als een gevangene zijn ketenen zou kunnen afschudden, zou hij door de levenslange ketening in het halfduister zo verkrampt zijn, dat het alleen al pijnlijk voor hem zou zijn om zich om te draaien, bovendien zou het vuur hem verblinden. Hij zou volkomen in de war raken en zich weer willen omkeren naar de wand met schaduwen, naar de realiteit die hij begrijpt. Als hij uit de grot naar het felle zonlicht zou worden geleid, zou hij pas na lange tijd iets kunnen zien en dat begrijpen. Als hij eenmaal gewend zou zijn aan de bovenwereld en daarna terugkeerde in de grot, zou de duisternis hem weer tijdelijk verblinden. Zijn ervaringen zouden onbegrijpelijk zijn voor de andere gevangenen, omdat hun taal alleen naar schaduwen en echo's verwijst.
Zijn behendigheid om de weerkaatste schaduwen te zien en te omschrijven zal geleden hebben onder zijn ervaringen, en op de andere gevangenen zou hij minder slim overkomen. Ze zullen hem zelfs als een gevaar zien en mogelijk dreigen hem te doden.
Het geschetste beeld van de allegorie kan worden toegepast op Plato’s kennisleer. De wereld der mensen binnen ruimte en tijd dient te worden gelijkgesteld aan het leven in de grot. Het licht van het vuur dat de schaduwen veroorzaakt en de echo’s van de stemmen van de mensen aan de andere kant van de muur kunnen worden gezien als de tijdelijke varianten van de entiteiten, de blauwdrukken. De pijn en moeite die de gevangene moet doen om zich te bevrijden van zijn ketenen staat voor het langdurig nadenken over het Goede, waarbij veel discipline komt kijken aangezien de verleiding moet worden weerstaan zich over te geven aan de aardse lusten. Het uit de grot ontsnappen en in het felle zonlicht terechtkomen staan dan gelijk aan de opstijging van de ziel naar de wereld der abstracties, de echt kenbare wereld die we aanschouwen met onze geest. De zon die de aarde helder verlicht komt overeen met onze geest waarmee we de ware inzichten kunnen ‘aanschouwen’. Het weer teruggaan in de grot leidt ertoe dat die 'verlichte' weer moet wennen aan het halfduister. Het communiceren met de medegevangenen is nu in feite niet meer hetzelfde aangezien hun kennis over de werkelijkheid nu verschillend is. Hiermee wilde Plato laten zien dat een mens die in de hogere regionen is gekomen, moeite heeft of zelfs weigert zich in te laten met ‘menselijke’ aangelegenheden. Hun ziel snakt ernaar steeds daarboven te vertoeven.